kannibaliserend of complementair?
Steeds als er innovaties plaatsvinden in de communicatietechnologie ontstaat tevens de discussie in hoeverre de nieuwe technieken de oude zullen vervangen of (deels) naast elkaar zullen blijven bestaan. Dit geldt niet alleen voor het gedrukte medium maar ook voor bijvoorbeeld de radio en televisie of de bioscoop. Dat nieuwe vormen van mediatechnologie de oude bestaande doen veranderen is duidelijk aantoonbaar. Er zijn voorbeelden van verdringing maar ook van naast elkaar voortbestaan. De telefax verdrong in de jaren 80 steeds meer de telex en zelfs gedeeltelijk de post tussen organisaties. Aan het eind van de 20e eeuw werd de telefax of kortweg fax zelf ook weer opgevolgd door de e-mail. En tegenwoordig gebruikt bijna niemand nog een fax. Hetzelfde gebeurde met de gedrukte encyclopedie en het spoorboekje, het verdween gewoon volledig naar het internet. Sommige voorspellers ontlenen daar de bewijslast aan dat dit spoedig met alle andere mediatechnieken ook zal gebeuren. Kranten en tijdschriften verdwijnen naar web-nieuws en boeken worden alleen nog gelezen op e-paper (e-readers). De smartphone verdrijft de vaste telefoon en wordt op haar beurt weer verdreven door de e-watch, waarin alle functies van de smartphone zijn ondergebracht. Soms gebeurt het inderdaad maar vaak blijven producten ook naast elkaar bestaan.
Het gedrukte medium heeft in de afgelopen eeuw al vier keer eerder een ‘doodsbericht’ overleefd. De eerste keer dat dit gebeurde, was rond de verspreiding van de telefoon. In 1915 waren er in Nederland 75.000 telefoontoestellen en werd het aannemelijk geacht dat de gegoede burgerij daarmee sneller geïnformeerd zou worden dan via de krant, maar dat bleek niet te kloppen. In de jaren 30 kwam de radio sterk in opkomst en sneller en indringender zou het nieuws niet verspreid kunnen worden. Nu konden de kranten en tijdschriften dus toch echt wel verdwijnen. Toen dit opnieuw niet gebeurde, kwam dezelfde voorspelling weer in alle hevigheid terug na de eerste televisie-uitzending in Nederland in 1951. Niet alleen de krant en het tijdschrift maar ook de radio konden verdwijnen. De televisie zou realtime en indringend alle nieuws direct de huiskamer inbrengen. Een gek zou nog investeren in het voortbestaan van de oude media. Maar het voor velen onvoorstelbare gebeurde: de opkomst van de communicatiemaatschappij deed ook de oude media ongekend hard groeien. Het aantal dagbladen, tijdschriften en boeken explodeerde en oplages groeiden naar ongekende hoogten. Bij de opkomst van internet in de jaren 90 en sociale media in aansluiting daarop kwam de ‘oude’ discussie weer terug. Ook nu wordt opnieuw de ondergang van het gedrukte medium voorspeld en door sommigen ook maar meteen het einde van de radio en de televisie ingeluid. Dat alle verschillende mediatechnieken elkaar beïnvloeden en consequenties zullen hebben voor een zoektocht naar de eigen toegevoegde waarde is voor de hand liggend. Dat alle ‘oude’ media gekannibaliseerd zullen worden door de digitale en sociale media is niet heel waarschijnlijk. Meest waarschijnlijke scenario zal zijn dat iedere techniek de kracht van zijn eigen toegevoegde waarde zal optimaliseren en daarmee zal overleven. Degenen die zich in deze kwalitatieve herschikking niet kunnen aanpassen, zullen naar de marge gedrukt worden en op termijn verdwijnen. Nu al zien we dat de kampioenen van de nieuwe mediatechnieken doorschakelen naar de ‘oude’ media. Steeds vaker gaan bijvoorbeeld grote webshops ertoe over een eigen gedrukt magazine uit te geven en fysieke winkels te openen. Ook regionale cultuur en informatie uitgevers komen weer vaker met een geprinte editie naast hun web- en app-edities. Voorbeeld daarvan is de Utrechtse Internet Courant DUIC, met een eigen website, tv, app, en digitale en print krant. ‘Oude’ en nieuwe media zijn voornamelijk complementair en kunnen dus prima naast elkaar bestaan.
Bron: algemene trends en economische ontwikkeling, a&ofondsgrafimediabranche, 2017